Informatie als elektriciteit
Inleiding (red.)
"Het corpus van juridische vakinformatie zou een infrastructuur moeten zijn, zoals het elektriciteitsnet" zegt Mart van de Kerkhof, die ons meeneemt in de transitie van juridische informatie op papier naar het digitale domein. Naar een toekomst waarbij álle juridische vakinformatie zonder drempels toegankelijk is voor iedereen die deze moet, kan of wil gebruiken. Als stroom uit het stopcontact. Met de huidige stand van de technologie is dit verassend gemakkelijk te realiseren. Technologie schept mogelijkheden voor verandering, maar uiteindelijk moeten mensen veranderen om iets mogelijk te maken”, aldus Mart van de Kerkhof.
Terugblik
Toen ik halverwege de jaren 90 overstapte van de techniek naar de advocatuur was dat niet de meest logische stap. Maar wel een uitdaging, en groter dan ik aanvankelijk had gedacht. “Wat moet een advocaat met een computer?” vroeg de voorzitter van de maatschap in mijn sollicitatiegesprek. Om die vraag te beantwoorden werd ik aangenomen, en belandde in een wereld die nog een papierwereld was. Dossiermappen in het gelid op het bureau, elkaar intern memo’s sturen, postrondes, mooi briefpapier, markups met de vulpen, dicteren, secretaresses met een indrukwekkende toetsaanslagscore op de elektrische typemachine.
De opmaat was al gespeeld. De eerste secretaresses en enkele advocaten hadden een computer, konden met Word Perfect stukken schrijven. Er was een netwerkschijf, één. Maar geen World Wide Web, geen e-mail, geen mobiele telefoon. Precies een jaar nadat ik in dienst trad rolden we e-mail uit. ‘Voorlopig nog op proef en alleen voor intern gebruik’ luidde de instructie. Maar er was direct al geen houden meer aan. Met of zonder hulp van de secretaresse gingen de eerste brieven en stukken met de e-mail naar de cliënt. Vanaf dit moment was de pc voor iedere advocaat een feit en is ook op mijn kantoor het digitale tijdperk begonnen.
Eerste vakinformatie digitaal
Met de eerste digitaliseringsslag in de advocatuur kwam ook de cd-rom met vakinformatie in digitale vorm beschikbaar. Eerst nog afspelen op de computer in de bibliotheek om het archief te kunnen doorzoeken. Niet direct een aanslag op het bestaan van de papieren uitgaven, meer voor erbij. Zo zag de uitgever dat ook. De productie van deze digitale uitgaven was ondergeschikt aan de productie van boek, tijdschrift en losbladige. Commercieel niet bijzonder interessant.
In korte tijd groeide het aanbod; het nog kleine IT-team van kantoor bleef de cd-rom torens uitbreiden. Op enig moment hingen er meer dan 100 cd-roms in het netwerk. Vaak in een concurrent user licentiemodel. ‘Ik heb geen toegang’ kon de IT-helpdesk als meest gestelde vraag noteren. De email met de tekst ‘Wil degene die is ingelogd op de cd-rom nu uitloggen, zodat uw kantoorgenoot deze kan raadplegen’ stond standaard klaar voor verzending. Waarom kan de inhoud van de cd-roms niet op een kantoorserver en voor iedereen open staan besprak ik toen met de uitgevers. Kluwer (ten tijde van Duco Sickinghe) heeft destijds op mijn kantoor die server daadwerkelijk geplaatst. De inhoud van bijna 100 cd-roms op één enkele server onder één interface. Elke nacht werd de content ververst. In feite was dit de 1.0 versie van wat we later in juridisch Nederland contentintegratie zijn gaan noemen.
Maar voordat dit model in de markt werd gezet was daar het wereldwijde web. Toen werd het allemaal weer heel anders. Waarom met digitale informatie gaan zeulen? Gewoon laten staan bij de bron en tonen in de browser van de gebruiker. De uitgevers sloegen direct aan het omkatten van de cd-rom tot de online en maakten er nog heel wat online producten bij. Van elke selectie van digitale content kon immers gemakkelijk een nieuw product worden gesmeed. Nog steeds was digitale content voor uitgevers een bijproduct, maar werd commercieel wel steeds interessanter. Van standaardisatie was geen sprake. De gebruiker zag zich geconfronteerd met een groot aanbod, ieder online product met een eigen interface, zelfs als deze van eenzelfde uitgever waren. Informatie- en kennismanagers van kantoren zagen met lede ogen aan hoe de verwarring onder de gebruikers groeiden. In plaats van door een stapel papier te worstelen, worstelden de gebruikers zich nu door een stapel online bronnen. Juist door digitalisering kan dat toch anders dacht ik, en met mij verschillende informatie- en kennismanagers die elkaar regelmatig spraken in de Commissie Uitgevers Contacten. Tijdens een overleg met Kluwer tekende ik een soort start pagina op de flipover: alle online bronnen van Kluwer op één platform bereikbaar en doorzoekbaar. Kluwer maakte dat product en bracht het op de markt: de Kluwer Plaza. Je kon de look and feel van de start pagina aanpassen naar de huisstijl van je kantoor. Spraken we toen al over contentintegratie?
De plaza was dan toch zeker contentintegratie model 1.1!
Rupsje nooit genoeg
Alle digitale bronnen van één uitgever op één uitgeversportaal. Een mooie stap vooruit, maar de afnemers willen méér. Waarom moet een jurist, op zoek naar vakinformatie, verschillende uitgeversportalen nalopen en met verschillende zoeksystemen werken? De afnemers vragen de grotere uitgevers zich te verenigen: biedt ons jullie digitale informatieaanbod op één portaal met
één interface en één zoeksysteem. In 2002 presenteren Kluwer en SDU in Houten aan de Commissie Uitgevers Contacten gezamenlijk het antwoord: een split screen met aan de linkerkant het SDU portaal en rechts het Kluwer portaal. Onderaan, over beide schermhelften, de zoekbox van de federator. Een ge spleten oplossing; letterlijk en figuurlijk.
Voor mij valt daar het kwartje: je kunt niet aan concurrerende leveranciers vragen hun waren in dezelfde kraam aan te bieden.
In mijn TNO-tijd heb ik gewerkt met Verity, een zoeksysteem dat een integrated search kan doen over verschillende bronnen in een wide area netwerk. Ik vroeg mijn kantoor om een investering in deze zoekmachine te doen, om zelf dan maar dat ultieme portaal te bouwen. Er kijken in die tijd meer partijen naar een superportaal. Legal Intelligence, Rechtsorde, Green Valley. Zij kiezen aanvankelijk voor een model waarbij de content van verschillende uitgevers wordt gerepliceerd op een eigen server. Ik kies voor een ander model. Ik laat de informatie bij de uitgevers, ga een eigen zoekindex opbouwen en toon informatie rechtstreeks vanuit de systemen van de uitgevers, in context, zoals dat heet. Dit blijkt voor uitgevers het minst bedreigende model, omdat ze baas blijven over de eigen content. Dit wordt het model voor alle contentintegratie systemen.
Het is een hectische periode met heel veel gesprekken met uitgevers om te komen tot een samenwerking op dit, ook voor hen, nieuwe gebied. Ik had medewerking nodig bij het opstellen van een index, broker services, en vroeg hen web services te ontwikkelen om de content aan gebruikers te kunnen tonen. Een tijd lang werken Legal Intelligence, Rechtsorde en Allen & Overy (met Illumion, nu Corporate Lives) parallel aan verbreding en volwassenheid van contentintegratie oplossingen. Daarnaast komen uitgevers steeds meer tot het besef dat ook zij hier ietsmee moeten doen en pakken hun eigen systemen aan. Na tien jaar ontwikkelingen en concurrentie zijn nu er twee leidende contentintegratiesystemen op de markt. Uitgever Kluwer heeft het ene systeem in bezit (Legal Intelligence) en uitgever SDU het andere (Rechtsorde). Allen & Overy heeft zijn eigen systeem niet verder ontwikkeld maar is overgestapt op beide beschikbare systemen, want dat bleek een betere business case.
Doel bereikt?
Nu het stof lijkt neergedaald vraag ik me af of we als afnemers van juridische vakinformatie bereikt hebben dat we tien jaar geleden voor ogen hadden. Vanuit het perspectief van een groot kantoor dat nog een bibliotheek met boeken heeft en voldoende diepe zakken om ook alle mogelijke betaalde informatieproducten af te nemen staat de informatievoorziening aan de eigen medewerkers er redelijk goed voor. Maar vanuit het gezichtspunt van de Nederlandse jurisdictie in zijn algemeenheid is de oude droom verre van werkelijkheid.
Laat ik de beoogde doelen van contentintegratie als een checklist nalopen:
Het corpus van juridische vakinformatie van de Nederlandse jurisdictie tot stand gebracht?
Het idee was dat door digitalisering virtueel het corpus van vakinformatie op één plek bereikbaar zou kunnen komen. In de foliowereld zou de tegenhanger van dit doel zijn geweest een landelijke centrale juridische bibliotheek met alle op schrift gestelde vakinformatie in de collectie. Of een index. Hebben we nu die digitale bibliotheek? Er is veel juridische informatie online inmiddels, maar ook nog steeds veel niet. Duizenden boektitels, jaargangen tijdschriften, losbladigen zijn nog niet digitaal en dus nog niet opgenomen in de digitale bibliotheek. Ik vink dit doel nog niet af.
Het corpus van juridische vakinformatie van de Nederlandse jurisdictie toegankelijk voor alle mogelijke afnemers die er iets mee moeten, kunnen of willen?
Er is veel content online. Wetgeving, jurisprudentie, de meeste overheidsinformatie van juridische aard is digitaal beschikbaar en door iedereen vrij te raadplegen. Vakinformatie van de uitgevers wordt al een aantal jaren en steeds meer (ook) digitaal uitgegeven, maar voor deze content moet worden betaald. En bij de huidige business- en prijsmodellen van de uitgevers is toegang tot deze informatie in de praktijk sterk beperkt. Alleen grotere organisaties kunnen alle beschikbare uitgeversproducten aankopen. De meeste gebruikers van juridische vakinformatie moeten selectief inkopen en hebben in feite geen toegang tot het corpus. Geen vinkje.
Is met contentintegratie vakinformatie beter ontsloten?
Als alle content eenmaal in het digitale domein beschikbaar is kunnen we de digitale technologie
gebruiken om informatie te ontsluiten, en dat zal de kwaliteit van de informatievoorziening verhogen, was het idee. Bijvoorbeeld: het zoeken door informatie gaat vele malen gemakkelijker en sneller in de digitale wereld dan in de foliowereld. En als alle informatie digitaal is kun je gemakkelijk linken en daarmee snel relevante informatie voor de gebruiker naar voren brengen. Met de totstandkoming van een systematiek van unieke identificatie en standaard referenties (waar het Juriconnect initiatief zoveel aan heeft bijgedragen) is juridische informatie gestructureerd en daarmee heel toegankelijk geworden voor mensen én systemen. Maar.... de makke is toch dat het corpus voor het grootste deel van de gebruikers niet beschikbaar is, want het is niet te betalen. Per gebruiker wisselende contentverzamelingen, daar valt voor een ontwikkelaar geen dienst op te bouwen, en dus nut je in de praktijk contentintegratie gewoon niet uit. Ook hier geen vinkje dus.
Juridische informatie als infrastructuur
Waar we als afnemers eigenlijk op uit willen komen denk ik, is een infrastructuur van juridische vakinformatie: een algemene voorziening voor iedereen die iets met juridische informatie doet of moet. Die zonder drempel is te bereiken. In termen van nu zou je zeggen: ‘the legal cloud’ of ‘open law' of ‘open access'. Het gaat dan echt om de basisinformatievoorziening. Zie het als een startpagina of een index van waaruit alle vakinformatie is te bereiken, in digitale vorm. Hoe je vervolgens die infrastructuur benadert is aan de gebruiker. Diensten, als bijvoorbeeld een zoekfunctie of een automatische signalering van nieuwe content, horen niet bij die infrastructuur. Maar juist die infrastructuur, het bestaan ervan, maakt het mogelijk en commercieel interessant diensten te ontwikkelen. contentintegratie, waarde halen uit de beschikbaarheid van alle vakinformatie, kan dan echt beginnen. Ik verheug me al op datavisualisaties die verbanden in informatie tonen die we zonder de computer nooit kunnen achterhalen. Eindelijk eens plaatjes bij die juridische teksten!
Wordt die infrastructuur social?
Of een dergelijke infrastructuur uiteindelijk ook social wordt, mensen niet alleen informatie maar ook elkaar gaan vinden, er netwerken ontstaan van professionals met een gedeelde belangstelling, nieuwe vormen van samenwerking en kennisontwikkeling, new business? Het zou zomaar kunnen.
Maar wat mij betreft is een infrastructuur van juridische vakinformatie al sociaal in de zin dat er een level playing field ontstaat voor toegang tot vakinformatie op een zo maatschappelijk belangrijk domein als het recht. Dat lijkt mij een maatschappelijk goed. Bijzonder eigenlijk dat het ontbreken van een level playing field zo weinig aandacht heeft gekregen.
Wie gaat dit betalen?
Ik denk niet direct aan gratis bij juridische informatie als infrastructuur. Vakinformatie van de uitgevers kost nog steeds geld en aan de inrichting van de infrastructuur zijn ook kosten verbonden. Maar de kosten mogen niet, zoals nu, een drempel zijn voor brede toegang. Per definitie is een infrastructuur een voorziening waarvan de kosten door gezamenlijke gebruikers worden opgebracht.
Mij inspireert het Spotify model: Voor een vast bedrag per maand verwerf je als luisteraar toegang tot een omvangrijke muziekbibliotheek; vergoeding voor muziek gebeurt op basis van het feitelijk gebruik. Een dergelijk model gaat pas werken als er veel deelnemers zijn. Ik stel me voor dat de potentiële afnemers van juridische vakinformatie allen individueel voor een vast bedrag de toegang verwerven tot de infrastructuur. Ik heb er al een beetje mee zitten rekenen. Met zo’n veertig- tot vijftigduizend afnemers van vakinformatie, die je in Nederland zo vindt en een bedrag vergelijkbaar met wat teruggerekend vanuit kantoorlicenties per afnemer nu wordt betaald, kom je aan een heel betaalbaar bedrag per gebruiker. Fiscaal aftrekbaar als beroepskosten natuurlijk. En de optelling van bijdragen toont een commercieel interessant bedrag. Een heel nieuw te ontwikkelen markt is die voor diensten op de infrastructuur. Welke prijs afnemers voor dergelijke diensten gaan betalen hangt natuurlijk af van de toegevoegde waarde ervan. Denk eens terug aan de introductie van zoekmachines Legal Intelligence en Rechtsorde op de Nederlandse markt. De grote kantoren zijn allemaal ingestapt en hebben de verhoging van kosten van het ontsluiten van juridische vakinformatie met minstens 20 procent gewoon geaccepteerd.
Gaan de uitgevers mee? (red.)
“Dit is een hamvraag, maar die moet je eigenlijk niet aan een afnemer stellen. Een ding is zeker: het huidige business model van de juridische uitgever is niet vol te houden, en dat weet de uitgever zelf het beste. Ik denk dat een infrastructuur van juridische vakinformatie niet perse een bedreiging is. Het is toch een model waarin ook betaalde informatie past. Maar de echte commerciële ruimte ligt in het ontwikkelen van diensten. Daar hoef je strikt genomen geen uitgever voor te zijn, maar ook een uitgever kan die kans pakken. Het inrichten en exploiteren van de infrastructuur zelf, het beheer van de onderliggende technologie en het bewaken van de spelregels, dat zie ik niet als een rol voor uitgevers of andere commerciële partijen. Daarvoor kijk ik naar de overheid of een onafhankelijk samenwerkingsverband”
Ga jij die infrastructuur nog meemaken? (red.)
“Haha, ik hoor tegenwoordig wat te vaak signalen dat mijn pensionering voor de deur staat”. Eerlijk gezegd heb ik nog geen idee. Ik gun ons zo’n infrastructuur. Technisch is zo’n cloud beslist realiseerbaar en de kosten ervan, wat ik aan schattingen ophaal, vallen me mee. Mijn uitdaging is: hoe nu uit de ideefase te komen en onder markt- en belangenpartijen momentum op te bouwen. Met dit artikel begint mijn campagne. Ik maak in de zomer een ronde langs mensen en partijen met wie ik al jaren spreek over juridische vakinformatie en hoop dat ik een krijgsmacht kan formeren voor deze missie. Wil iGrowthLegal meedoen?”
Korte achtergrond van Mart van de Kerkhof
Allen & Overy: Head of know-how and education (2000)
Loef Claeys Verbeke: Knowledge manager (1996)
TNO: Managing consultant knowledge based systems (1986)
Informatie management (Universiteit van Amsterdam)
Cognitieve psychologie (Radboud universiteit Nijmegen)