Recent is de Minister van Buitenlandse Zaken, Halbe Zijlstra, afgetreden. Hij heeft de grootste fout begaan die een politicus kan maken. Nee niet dat hij heeft gelogen, dat lijkt nu juist een kernkwaliteit van veel politici. De grootste fout is een leugen vertellen die door feiten kan worden weerlegd. Wat mij verbaasde was niet zozeer dat de heer Zijlstra had gelogen over zijn aanwezigheid bij de Russische president Poetin, zogenaamd als een nog onbeduidende politicus achterin een zaaltje. Ik ga er zonder meer vanuit dat veel politici alternatieve waarheden bedenken om een persoonlijk of politiek doel te realiseren. Wat me ook niet verbaasde was dat de heer Zijlstra dacht met zijn leugen Minister van Buitenlandse Zaken te kunnen worden. Sterker nog, zijn leugen zal onderdeel van zijn Hogere Doel zijn geweest. Nee, mijn verbazing bestaat eruit dat zijn leugen eenvoudig falsifieerbaar was en dat hij deze falsifieerbare leugen groots presenteerde voor een volle zaal partijleden met een aantal televisiecamera’s op zich gericht. Dat is vragen om problemen, dat weet elke leugenaar.
Het verschil tussen goede en slechte leugenaars is dat de eerste soort leugens bedenkt als schaakstukken in een groots plan om persoonlijke of zakelijke doelen te realiseren, en dat die leugens niet uitkomen en liefst niet kunnen uitkomen. Het ontbreken van de mogelijkheid om bewijzen van het tegendeel aan te kunnen dragen maakt een leugen van hoge kwaliteit, ja zelfs wordt het vaak een nieuwe waarheid. Een waarheid die nooit heeft bestaan maar toch waarheid wordt. De Amerikaanse President noemt dit alternatieve waarheden. Zo bijzonder is dat overigens niet, vele strijders hebben geschiedenis geschreven met hun versie van gebeurtenissen. Napoleon maakte er gebruik van, en de volgers van Willem van Oranje eveneens.
Ook in de wetenschap wordt er soms gelogen, zoals overal waar mensen werken. Het bekendste recente voorbeeld in Nederland is Diederik Stapel, hoogleraar cognitieve sociale psychologie van Tilburg University, waar toevallig ook mijn bedrieger een deeltijd leerstoel heeft. Stapel had volgens het officiële persbericht "ernstige inbreuk … gemaakt op de wetenschappelijke integriteit door in zijn publicaties gebruik te maken van gefingeerde data". Toen bekend werd dat de heer Stapel data (feiten dus) had verzonnen kwam het zelfreinigende systeem van de wetenschap in werking en werd hij uitgestoten, uitgekotst, en werd hij een academische persona non grata. Wetenschappers dienen een hoger doel – het ontwikkelen van nieuwe kennis – dat middels integere onderzoeksmethodes en met behulp van integere onderzoekers moet worden nagestreefd. Wetenschappers kwamen in opstand tegen de leugenaar zodra de leugens van Stapel bekend werden. Wetenschappers hoeven geen plechtige eed af te leggen, ze snappen zelf wel hoe belangrijk het is voor onze maatschappij om niet professioneel te liegen.
Onafhankelijke waarheidsvinding van de wetenschap is om meerdere redenen belangrijk. Een van die redenen is de garantie op een integere wetenschappelijke basis voor beleidsvorming. Die is met name cruciaal op beleidsterreinen waarover vele meningen bestaan, zowel in de publieke opinie als in de politiek. Wetenschappelijk onderzoek hoort een integer baken te zijn in de maatschappelijke kakofonie van meningen en in de wereld van nepnieuws in sociale media. Als we de wetenschappers en hun onderzoeksresultaten niet meer kunnen vertrouwen, wie dan wel? Het beïnvloeden van wetenschappelijk onderzoek is daarom een van de ergste aanslagen op een goed functionerende maatschappij. Universiteiten begrijpen dat heel goed, hun bestuurders geven onderzoekers wetenschappelijke vrijheid en laten het wel uit hun hoofd om onderzoeksresultaten te manipuleren. Ze lopen daarmee namelijk het risico om bij het oud vuil te worden gezet en eerloos de laan uit te worden gestuurd. Wetenschappers worden beoordeeld op de gekozen onderzoeksmethode en als die deugt is elk onderzoeksresultaat welkom, ook als deze in strijd is met de gangbare gedachten en de belangen van mensen of instituten. Dit geldt voor alle wetenschappers, en zou dus ook voor rechtswetenschappers moeten gelden. Sterker nog, het zou vooral voor rechtswetenschappers moeten gelden omdat hun domein direct betrokken is bij een goed functionerende maatschappij.
Moe na een lange werkdag en daarom languit op de bank liggend zette ik de televisie aan waar net een uitzending van Nieuwsuur begon. Het ging over Marianne van Ooyen-Houben, oud-medewerker van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC), onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Op 21 januari 2018 had zij een brief geschreven aan de redactie van Nieuwsuur, naar aanleiding van een uitzending op 6 december 2017. Deze uitzending ging over een notitie die zij had geschreven over beleidsbeïnvloeding van onderzoeksresultaten en intimidatie binnen het WODC. Haar naam werd weliswaar niet genoemd in die uitzending, maar alle betrokkenen wisten dat de notitie van haar hand kwam. In de brief aan Nieuwsuurschrijft ze dat ze … ‘zelfs na haar pensionering … naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur te maken heeft met repercussies. Ik heb gehoord dat ik bij het WODC in een plenaire bijeenkomst zwart ben gemaakt als verrader en dat het WODC mij de rug heeft toegekeerd (op enkele uitzonderingen na). Mijn zaak werd gebagatelliseerd. Ik had te maken met beïnvloeding én intimidatie. Ik ben niet de enige die hiermee te maken heeft gehad’. Zij noemt maar liefst drie onderzoeken waarvan de resultaten werden gemanipuleerd: “Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops” uit 2013, “Cannabis, toeristen en lokale markt” uit 2014, en “Internationaal recht en cannabis” van Van Kempen en Fedorova uit 2014. Het manipuleren van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek is een wetenschappelijke doodzonde, en bij het constateren ervan zouden de schuldige bestuurders met pek en veren in een verbrandingsoven moeten worden gedumpt. En de rechtswetenschappers zouden subiet de W van Wetenschappelijk uit de naam WODC moeten schrappen zodat het voortaan gewoon het Onderzoeks- en Documentatiecentrum (ODC) zou moeten heten. Of beter nog: het Onderzoek Manipulatie Centrum (OMC). Maar niets van dit alles: WODC heet nog steeds WODC en Marianne van Ooyen-Houben wordt zwartgemaakt en een klokkenluider en verrader genoemd. Ik kan me zomaar voorstellen dat sommigen de afkorting WODC zullen gaan uitleggen als het Wetenschap Ondermijnende Documentatie Centrum.
Met haar berichten roept Marianne van Ooyen-Houben bij mij veel respect op. Tot aan de datum van pensionering blijven werken in een organisatie die haar ‘op enkele uitzonderingen na’ laten vallen vanwege het toepassen van wetenschappelijke principes lijkt me een vrijwel onmogelijke opgave. Als ik Bob Dylan’s definitie van held op Marianne toepas (‘A hero is someone who understands his responsibility that comes with freedom’) dan is Marianne een echte held. En ze is niet de enige in het rechtssysteem. Er zijn vele rechters, advocaten en andere juristen die prima werk doen, die zich inzetten voor burgers en maatschappij, die zich niet laten verleiden tot hebzucht en manipulatie, die zich niet beperken tot hun eigenbelang, die geen gebruik maken van wettelijk goedgekeurde witteboordcriminelen, die zich niet laten corrumperen door de diepe zakken van rijken en boeven, maar daarentegen blijven varen op hun interne kompas voor menselijkheid en rechtvaardigheid. Zij zijn allemaal helden in het zieke Nederlandse rechtssysteem. Doorgaans worden alleen de verzetsstrijders (zoals in de tweede wereldoorlog) tot held verheven en gedecoreerd – overigens altijd pas achteraf – en niet degenen die weigerden om zich aan te passen aan een malafide systeem (zoals dat van de Nazi’s) en in anonimiteit menselijk en rechtvaardig bleven. Dat is onterecht, ook zij zijn helden en dienen daarvoor erkenning te krijgen. Dus bij deze hulde voor allen die ondanks het huidige rechtssysteem goed juridisch werk verrichten.
Het is een beangstigende gedachte: het ministerie dat de veiligheid van onze samenleving moet bewaken manipuleert de onderzoeksresultaten van haar wetenschappers, en de bestuurders en vele andere ‘wetenschappers’ van het WODC vinden dat prima. Ons (cannabis)beleid mag niet worden gebaseerd op de resultaten van degelijk wetenschappelijk onderzoek, de wetenschappers moeten concluderen wat de politici en ambtenaren van het ministerie goeddunkt. Hoe is dat toch mogelijk, deze ambtenaren zijn toch academisch gevormd, deze (vooral) juristen zijn toch opgeleid door wetenschappelijke instituten, door juridische faculteiten van Nederlandse universiteiten? Is er dan iets mis daar? Want ook zij roeren zich niet in dit wetenschappelijke schandaal. Ik ben me maar eens oppervlakkig gaan verdiepen in de academische opleiding rechtswetenschappen.
Rechten is immers ook een wetenschap, althans het wordt op vele universiteiten gedoceerd en er worden onderzoeken verricht. Het heet immers rechtswetenschappen. Zonder deze afgeronde studie verkrijgt men geen toegang tot een vervolgopleiding waarmee men rechter of advocaat kan worden. En vanzelfsprekend ook geen hoogleraar, die moet immers eerst promoveren tot de enige echte academische graad (die van doctor of PhD) en een overtuigend aantal hoogwaardige wetenschappelijke artikelen hebben gepubliceerd. Deze hoogleraren recht kiezen voor hun colleges een studieboek die volgens hen het beste in staat is om studenten de beginselen van het recht bij te brengen. Het leek me goed om ter introductie een veelgebruikt studieboek te gaan lezen, en pakte het boek dat nonchalant onder mijn aandacht is gebracht door een voormalige student tevens lezer van mijn blogs: ‘’Inleiding in het Nederlandse recht” van Mr. J.P.W. Verheugt. Op de kaft staat vermeld dat het boek ‘sinds vele jaren een toonaangevend studieboek is, dat met name op universiteiten en in het hoger beroepsonderwijs op grote schaal wordt voorgeschreven”. Dat komt overeen met de vermelding dat het een zestiende druk is (ja ik weet dat er nieuwe drukken zijn verschenen), dus het zal inmiddels vele studenten hebben bereikt waaronder hen die thans rechters, advocaten en ambtenaren op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn. Er zullen mogelijk nog veel betere boeken zijn, maar ik ga er voorlopig vanuit dat dit boek representatief is voor de rechtswetenschap. Echt ‘verheugt’ ben ik niet over de inleiding van deze “Inleiding”. Welgeteld twee pagina’s in een 537 pagina’s tellend boek worden geweid aan waar het recht en het boek over gaan. En wat ik daar lees stemt ook niet bepaald hoopgevend, namelijk dat “het recht de taak heeft om conflicten te voorkomen en bestaande conflicten op te lossen” – wat mij eerder de beschrijving van een mediator lijkt – en “dat rechtsregels beogen een zekere gerechtigheidte bevorderen”. Er wordt geen definitie van de term gerechtigheid gegeven, ook niet van het taalkundige monstrum ‘een zekere gerechtigheid’, noch een uitleg van het verschil met de term rechtvaardigheid, noch aan welke criteria de term gerechtigheid moet voldoen, noch een toelichting of de juridische term gerechtigheid overeenkomt dan wel verschilt van de bijbelse uitleg, en het bevat ook geen referenties naar gezaghebbende publicaties op dit onderwerp. Om vervolgens de echte vraag te omzeilen met de stelling dat het doel van recht is om regels te stellen en te handhaven. Het is dan ook niet verbazend dat de andere 535 pagina’s over alle rechtsregels gaan. Meer dan vijfhonderd pagina’s regels op basis van een slecht omschreven hoger doel, dat lijkt in de verste verten niet op een academisch boek. Het is hooguit passend in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals meubelmakers (inleiding: meubels zijn bedoeld om met een zeker comfortte kunnen zitten), goudsmeden (van goud kun je mooie sieraden maken die aan de mens een zekere schoonheidtoevoegt), desnoods voor soldaten (Handboek Soldaat). Als academisch geschoolde niet-jurist kan ik me wel voorstellen dat het boek van Verheugt is geschreven voor een straatagent die verkeersregels moet toepassen, maar niet voor een academicus. Ik kijk zeker niet neer op middelbaar beroepsonderwijs en degenen die deze opleiding hebben genoten, sterker nog zij vormen de stabiliserende middenklasse van onze maatschappij en dat waardeer ik zeer, maar aan academici worden heel andere eisen gesteld. Verheugt’s boek deelt studenten mede dat zij hun hersenen moeten uitschakelen om jurist te kunnen worden, en vooral niet moeten nadenken over het doel van ons rechtssysteem. Mocht iemand deze ‘Inleiding in het Nederlandse recht” wettelijk willen verbieden als basis voor een academisch geschoolde jurist, dan zal ik me niet verzetten.
Ik begin warempel te begrijpen waarom het rechtssysteem disfunctioneert: studenten worden niet academisch onderwezen vanuit een hoger maatschappelijk doel dat wetenschappelijk goed gedefinieerd is, maar domweg geleerd om politiek onderhandelde regels toe te passen. Zoiets zou bij bankiers al behoorlijk schadelijk zijn (“niet: banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid in het goed functioneren van de economie”, maar: “dit zijn de econometrische formules en pas ze toe voor een zo hoog mogelijk individueel rendement”), maar de maatschappelijke schade valt in het niet bij een vergelijkbare instructie aan rechtenstudenten. Kennelijk vinden de hoogleraren recht de gedachte van de heer Verheugt prima dat studenten na twee pagina’s weinig informatieve introductieteksten hun hersenen uitschakelen en 535 pagina’s lang regeltjes uit hun hoofd leren, ingedeeld in verschillende categorieën. Overigens viel me bij Bol.comop dat de handel in samenvattingen groter is dan die in het boek zelf. Er wordt kennelijk recht gedoceerd alsof er geen hoger doel bestaat. Bij banken heeft het negeren van het hogere maatschappelijke doel geleid tot een bankencrisis, het is volgens mij nu wachten op een recht-bankencrisis. Die zal niet over aards geld gaan maar over de geloofwaardigheid van de politiek en van ons rechtssysteem.
Een aantal juristen doceert wel over het hogere maatschappelijk doel van het recht, maar kennelijk wordt het gerechtelijk fundament losgekoppeld van de professionele uitwerking als een soort keuzevak. Van een van hen heb ik een aantal colleges gevolgd, hij was aan de bar een geweldig leuk mens en een echte levensgenieter. Zijn kernboodschap was dat niet rechtvaardigheid maar rechtsgelijkheid en rechtszekerheid ertoe doen, overigens was ook hij tamelijk slordig met definiëren. Ik herinner me nog de levendige discussies in de collegezaal aan de hand van diverse praktijkvoorbeelden. Eens werden we het nooit, maar dat deed er ook niet toe. Later werd Peter – zo heette hij – mijn collega en de discussies gingen gewoon verder. Hij woonde inmiddels samen met een van mijn medestudentes. Ook dit werd onderwerp van discussie, ik vond dat een relatie tussen een docent en een studente niet kon en bleef vinden dat rechtvaardigheid het hogere doel van zijn wetenschap zou moeten zijn. Peter vond dat er geen wetenschappelijke waarheid bestond en had ook een gloedvolle redenering over zijn liefdesrelatie. Zijn redeneringen kenden heel wat ter plekke bedachte kronkels die ik onmogelijk serieus kon nemen, maar Peter geloofde zijn betoog zelf wel en nog nooit heeft hij geconcludeerd dat hij toch ongelijk had. Dat is in elk geval statistisch vrijwel onmogelijk, en gelet op het aplomb waarmee hij tot een conclusie kwam op elk voor hem volstrekt nieuw domein is het volstrekt onwaarschijnlijk. Hij bleef ook volhouden dat elk verzinsel een feit werd als het niet kon worden weerlegd. Daar voegde hij aan toe dat briljante advocaten goed zijn in het verzinnen van alternatieve verklaringen die niet kunnen worden weerlegd. En zo komen we terug bij het onderwerp liegen. Goede leugenaars vertellen leugens die niet te weerleggen zijn, goede politici presenteren leugens die niet te weerleggen zijn, en goede advocaten pleiten met leugens die niet te weerleggen zijn. Deze drie groepen zijn dus de prominente leden van hetzelfde gilde der beroepsfantasten. Maar wetenschappers vormen een heel ander gilde. Die betogen dat iets alleen waar kan zijn als het gefalsifieerd kan worden, en ondanks diverse wetenschappelijke pogingen niet gefalsifieerd is. En als een wetenschapper liegt dan wordt hij keihard uit het gilde gestoten. Juristen stoten de liegende collega’s van het WODC niet uit en lijken dus geen echte wetenschappers. Bovendien begin ik me af te vragen of rechten überhaupt wel een wetenschap is – althans zoals het nu wordt gedoceerd. Als studenten wordt geleerd om vooral het geheugendeel van hun hersens te gebruiken om regels uit het hoofd te leren en vervolgens wordt gestreefd naar een variant van intellectuele hersendood, dan worden zij niet opgeleid in de rechtswetenschappen maar in de rechtsregelkunde.
Het mag dan moeilijk zijn om de termen rechtvaardigheid, gerechtigheid en rechtszekerheid te definiëren en te operationaliseren, maar het is zeker niet moeilijker dan bijvoorbeeld het begrijpen van de relativiteitstheorie of kwantummechanica. Het nalaten van goede definities is gewoon intellectuele luiheid en daarmee – alweer – een wetenschappelijke doodzonde. Laat ik eens een luchtig poginkje doen, gewoon of te zien hoe moeilijk het is. Het belang van rechtsgelijkheid lijkt mij nogal eenvoudig, het betekent dat je iedereen gelijk behandelt, ongeacht de onderlinge relatie (zoals familie en vriendschap). Gerechtigheid lijkt ook niet moeilijk, dat is het ondergaan van een straf die volgens de maatstaven van rechtvaardigheid – en op basis van bewijzen met medeneming van omstandigheden – als rechtvaardig wordt gezien. Ja dan gaat het dus toch om de term rechtvaardigheid. Dat moet de weerslag zijn van maatschappelijke en algemeen menselijke waarden en normen, zoals integriteit en eerlijkheid, opdat we niet stelen, moorden en verkrachten bijvoorbeeld. We kunnen rechtvaardigheid bijvoorbeeld definiëren als het naleven van maatschappelijke en algemeen menselijke normen en waarden, waarbij de belangen van de maatschappij en diens individuele leden niet geschaad mogen worden en liefst daaraan in positieve zin bijdragen. Maar ja, dan zijn vele leden van het rechtssysteem de grootste boeven. Ik en velen met mij hebben ervaren dat advocaten liegen dat het een lust is – ze zijn dus niet eerlijk – en dat is niet rechtvaardig. En zoals de groenteboer uit De Haag schreef maken advocaten zich meer zorgen om hun miljoeneninkomen en de Maserati van hun minnares dan om de maatschappelijke gevolgen van hun handelen, dat is niet integer en dus alweer niet rechtvaardig. Aha nu snap ik het! Nu begrijp ik pas waarom de heer Verheugt geen definities geeft: de basis van het huidige rechtssysteem – de gerechtelijke bewoners – deugt gewoon niet. Wellicht is het nog veel platter en wil de heer Verheugt het de advocaten mogelijk maken om plechtig een advocatelijke eed af te blijven leggen. Potsierlijk met twee vingers in de lucht beloven ‘geen zaak aan te raden of te verdedigen waarvan hij of zij overtuigd is dat die niet rechtvaardig is’ is tamelijk eenvoudig als het definiëren van de term ‘rechtvaardig’ wordt vermeden met een verwijzing naar een juridisch spoorboekje. Maar als het duidelijk zou zijn dat het om eerlijkheid en integriteit zou gaan dan kunnen er geen plechtige vingers meer in de lucht worden gestoken richting een god of de koning. Hooguit in de neus. En gehecht als u bent aan middeleeuwse tradities zou u dan zeer betreuren.
Uw argument dat maatschappelijke normen en waarden niet objectief vast te stellen en dus subjectief zijn gaat overigens niet op. In de sociale wetenschappen wordt bijvoorbeeld gewerkt met de term intersubjectiviteit en dat kan gewoon worden gedefinieerd en gemeten. Als recht een wetenschap zou zijn zouden er terugkerende wetenschappelijke studies zijn onder de bevolking die meten welke intersubjectieve normen en waarden de basis zouden moeten vormen van het recht. Dan zou blijken dat een meerderheid van de bevolking eerlijkheid en integriteit cruciaal vinden, met als consequentie dat een minderheid (de juristen) de belangen van de meerderheid (de bevolking) schaadt. En de leden van het wetenschappelijke rechtsgilde zouden de leugenaars uitkotsen. Maar dan kunnen heel veel advocaten hun praktijk wel sluiten, en gaat het een tijdje duren voordat er eerlijke en integere advocaten komen. Daar moet u wellicht niet aan denken, maar het is wel consequent met uw eigen gelijkheidsbeginsel: juristen mogen niet worden bevoordeeld, ook al zijn het uw voormalige vriendjes van de studentenvereniging.
Het wachten is op iemand die een wetenschappelijke revolutie in het rechtsgebied zal veroorzaken, een verzetsstrijder, een soort eigentijdse Galileo Galilei die de vader van de wetenschappelijke methode en zelfs de vader van de moderne wetenschap wordt genoemd. Als deze vergelijking helemaal opgaat moet de aanstaande gerechtelijke revolutionair echter wel rekenen op een stroef einde van zijn professionele leven en pas eeuwige roem ver na zijn dood. Overigens was Galilei niet de enige wetenschapper die dit lot moest ondergaan. Ook de Fransman Teilhard de Chardin kende een vergelijkbaar verloop met een vergelijkbare afloop. Zijn bespiegelingen over het kwaad en de zonde konden volgens de kerk niet door de beugel. Teilhard begaf zich tussen twee vuren: de wetenschappelijke evolutietheorie en het katholieke leergezag. Zijn pogingen om wetenschap en geloof te verbinden, om het christendom te verheffen opdat het niet meer door de wetenschap als ‘achterlijk’ zou worden weggezet, kwamen erop neer dat het geloof zou worden aangepast aan het nieuwe wetenschappelijke wereldbeeld. Teilhard raakte er niet door in conflict met zijn eigen christelijke geloof, maar wel met het Vaticaan die een publicatieverbod oplegde. In 1950 vaardigde Paus Pius XII de anti-modernistische encycliek Humani Generis uit, waarin hij vele leerstellingen van Teilhard de Chardin veroordeelde. De aanstaande gerechtelijke revolutionair zal een vergelijkbaar lot wachten, want veel gerechtelijke bewoners hebben grote eigenbelangen te verdedigen. Wie dus ‘het rechtssysteem wil verheffen opdat het niet meer door de wetenschap en de maatschappij als achterlijk kan worden weggezet’, zal eeuwige roem belangrijker moeten vinden dan de huidige aardse en materiële verworvenheden.
Wellicht is het een brug te ver om alle juridische faculteiten die studieboeken als die van Verheugt voorschrijven onder te brengen bij een middelbare beroepsopleiding, totdat er een juridische Galilei of Teilhard opstaat. In dit geval moet er een list worden verzonnen. Het enige wat mijn brein kan bedenken is het onder te brengen bij de godsdienstwetenschappen. Daar is men gewend om beperkingen op te leggen aan de wetenschappelijkheid van hun domein. Dan mag u ook uw toga aanhouden, wat op een middelbare beroepsopleiding uiteraard verboden zal worden.
Adios,
B. de Wit